Fragment uit ‘Hier’, (hoofdstuk VI 5):
‘De derde nacht dat Kors en Bardo samen patrouilleren hangen er weer lage wolken damp waarop het licht van Bardo’s zaklamp stuit. Weemoed murmelt onder zijn uniform, omdat het de laatste nacht samen met Kors is, hij heeft zich op zijn dienst verheugd, gisteren en vandaag, wat anders nooit het geval is met nachtdiensten.
De vorige nacht heeft hij zijn schroom laten varen, ze hebben twee flessen bier gedronken en hij heeft over zijn moeder verteld en over hoe hij met Julus naar de bruinkoolmijn trok en naar het verlaten dorp, en hij heeft wat stelligheden van zijn overleden vader herhaald om te horen hoe Kors daarover dacht, maar Kors zei alleen dat je niet te stellig moest denken en orders moest beschouwen als mogelijkheden en door moest gaan met leven, dat ook.
Kors brengt de hond weer mee, want die kan in de mist eerder verdachte bewegingen opmerken en rent altijd harder dan wie probeert te ontsnappen, maar net als de vorige nacht heeft hij het beest een tiental meters verderop vastgemaakt.
Voor jou, schijtluis, zegt hij.
Hij zal het dier wel horen aanslaan als er een vreemde in de buurt is, jaja, hij doet alles voor hem. Alles. Hij slaat Bardo op zijn schouders en die wil hetzelfde terugdoen, maar dat voelt alsof er iets niet klopt. Hij kan beter op een andere manier laten blijken dat hij Kors’ aanwezigheid zo op prijs stelt, na de vele nachten met andere grensbewakers die vonden dat vertrouwen geven week maakt en wantrouwen scherp houdt.
Alles? zegt hij. Alles is veel.’