Op een dag vindt Warre een vogelmeisje. Hij en zijn vrouw Tine willen haar houden, maar ze heeft vleugels.
Uit ‘Iep!’:
“Even dacht Warre dat er een engeltje uit de hemel was gevallen. Maar hij wist wel dat dit geen engeltje was, want engelen hadden armen. Die hadden hun vleugels op hun rug en hun armen waar hun armen hoorden. Tenminste, de mensen denken al eeuwen dat dat zo zit bij engelen.
Nee. Dit was een vogel in de vorm van een meisje. Of een meisje in de vorm van een vogel. Of iets daartussenin.
Ze sliep. Misschien was ze te vondeling gelegd, dacht Warre. Zoiets deden de mensen al eeuwen als ze geen geld genoeg hadden, of als ze vonden dat hun kind niet klopte. Dan legden ze het ergens neer om gevonden te worden. Voor een deur. Of in een bloembak. Je zag ook wel eens grote mensen voor een deur liggen of in een bloembak, maar dat was wat anders. Niemand die dan dacht dat ze daar gevonden moesten worden.
Vogels legden ze nooit te vondeling.
Warre tilde het wezentje op en legde het in zijn armen.”