Toda woont bij haar vader, die banketbakker is. Omdat er oorlog uitbreekt, wordt ze naar haar moeder gestuurd die in het buurland woont. Onderweg gaat het allemaal niet zoals het de bedoeling was.
Uit ‘Toen mijn vader een struik werd’:
“ ‘Ik moet ook naar de grens,’ zei hij. ‘Ik word gezocht, omdat ik heb gefaald in moed, beleid en trouw.’
Ik vroeg hoe dat kwam.
‘Ik ben commandant,’ zei hij. ‘En toen het nog geen oorlogstijd was, leek het of ik dat goed kon. Maar toen het oorlog werd, bleek ik er helemaal niets van te kunnen.’
‘Wat hebt u dan verkeerd gedaan?’ vroeg ik.
‘Ik kon niet commanderen,’ zei hij. ‘Toen ik moest roepen: “Open het vuur!”, toen zei ik: “Misschien moeten we nu proberen te schieten, als het niet te gevaarlijk is en als jullie er geen moeite mee hebben.’ “